Dit artikel verscheen eerder op DEGEOGRAAF.com.
Weinig plaatsen in Afrika zullen zo’n rigoureuze transformatie ondergaan als Bulembu de afgelopen jaren deed. Lange tijd herbergde het stadje onder de naam Havelock de belangrijkste asbestmijn van Swaziland. Tegenwoordig biedt het een thuis aan bijna 400 weeskinderen en zijn de voornaamste exportproducten bronwater en rauwe honing. Die duurzame revolutie heeft Bulembu vooral te danken aan Bulembu Ministries Swaziland, een non-profitorganisatie die sterk heeft geschaafd aan het imago van plaatsje.
Het is een beetje een vreemde aanblik: een diep tussen de Afrikaanse bergen weggestopt stadje dat een mini-citybrandingcampagne op poten heeft gezet. Een soort ‘I amsterdam’, maar dan in het klein. Overal staan rood-wit geverfde huisjes met daarop het beeldmerk van Bulembu. Op de gevel van de bakker en de muur van het museum worden de slogans “Faith, Hope, Love” en “Restore a town, transform a nation” als een levensles aan bezoekers opgedragen.
Spookstad
Dat een dergelijke zorgvuldig uitgewerkte campagne niet zomaar uit de lucht is komen vallen, moge duidelijk zijn. Maar citybranding op een plek als deze verwacht je toch ook niet direct. Het tweede leven van Bulembu begon bij het instorten van de asbestmijnbouw. Aan het begin van deze eeuw werd de vraag naar asbest steeds minder door de schadelijke effecten ervan voor de volksgezondheid. HVL Asbestos – het moederbedrijf van de mijn in Bulembu – ging failliet en in 2001 werden de laatste blokken asbest over de twintig kilometer lange kabelbaan richting het Zuid-Afrikaanse Barberton gestuurd. Gevolg: de 10.000 inwoners konden hun koffers pakken en op zoek gaan naar ander werk in andere steden. Bulembu veranderde in een spookstad.
Totdat in 2006 het stadje in zijn geheel werd opgekocht door Bulembu Ministries Swaziland. De non-profitorganisatie had het ambitieuze plan om van Bulembu een plek te maken waar uitsluitend duurzame ontwikkelingen zijn doorgang vinden. De oude gebouwen – nog uit de tijd van de mijnbouw – werden opgeknapt, het schild uit de vlag van Swaziland moest de basis vormen voor het nieuwe beeldmerk, er kwam een lodge voor gasten en vrijwilligers en er kwamen ondernemingen in de productie en distributie van duurzame honing en bronwater.
Aids
Daarnaast moest Bulembu een veilige thuishaven worden voor weeskinderen en kinderen in een lastige gezinssituatie. ‘In Bulembu worden vooral aidswezen opgevangen. Aids is een gigantisch probleem in Swaziland. Bijna 40 procent van de bevolking heeft hiv of aids, het hoogste percentage ter wereld,’ zegt Makhosini Mayisela, manager van de Bulembu Country Lodge en gids in het museum. ‘We noemen Swaziland ook wel een land zonder vader, omdat heel veel kinderen zonder ouders opgroeien als gevolg van aids. Op dit moment vangen we hier zo’n 380 kinderen op. Ze wonen samen met begeleiders en gaan naar school. Ze worden opgeleid tot de nieuwe leiders van ons land,’ vertelt Makhosini trots.
Vrijwilligers
Ondanks het feit dat het nieuwe imago van Bulembu meer reden geeft om trots te zijn dan het oude, wordt het verleden niet weggestopt. Dat blijkt uit de manier waarop het museum in het stadje zich presenteert: Bulembu Museum, museum voor de geschiedenis van Bulembu, mijnbouw, honing, kolonialisme en geologie. Een hele mond vol voor zo’n een klein plaatsje. De video’s over de mijnbouw, de overheersing van de Britten, de gevolgen van asbest en het verlaten van Bulembu maken het verhaal van het huidige Bulembu alleen maar bijzonderder en het contrast alleen maar groter.
Veel mensen die het museum bezoeken, helpen een tijdje als vrijwilliger in Bulembu. ‘Mensen komen hierheen om huizen te bouwen of om les te geven. Ze zijn onmisbaar voor het project. In het museum willen we daarom het hele verhaal van Bulembu vertellen,’ vertelt Makhosini. ‘De realiteit is dat er nog steeds veel problemen zijn, zoals aids. Maar Bulembu laat in ieder geval een beetje positiviteit zien. Dat de vrijwilligers ons weer weten te vinden, komt mede doordat Bulembu Ministries Swaziland ons weer op de kaart heeft gezet. En daar zijn we heel dankbaar voor.’